Schipperskinderen kennen vaak geen doorsnee jeugd en voor Pieter Bruins Slot (74) uit Hoogeveen gold dat zeker. Het grootste deel van zijn jeugdjaren bracht hij door aan de wal. Niet zoals de meeste kinderen uit schippersfamilies op een schippersinternaat, maar bij familie en twee voor hem vreemde gastgezinnen aan de Schutstraat en de Alteveerstraat. Gescheiden van zijn twee broers en vier zussen. ‘Het gezin viel uit elkaar. Vader wilde niet dat we op een internaat terechtkwamen. In het eerste gasthuis werd ik volop verwend, in het tweede huis was eerder het tegenovergestelde het geval. Dat was echt triest’, blikt Bruins Slot terug.
Aan de Alteveerstraat was het dat hij de melkvaarders met melkbussen zag langs varen. ‘Ik weet nog dat de boeren in hun nette pak kwamen afrekenen. Het zijn beelden die tegenwoordig nauwelijks meer voor te stellen zijn. ‘In januari werd al het personeel in het schippershuus aangemonsterd, wat moet het toen daar een drukte zijn geweest.’ Het Oude Schippershuus en het standbeeld op het Kruis herinneren nog aan die tijd voor de oorlog. De vader van Pieter Bruins Slot stond overigens nog aan de basis van het beeld. ‘Toen ik in Hoogeveen op school kwam, waren ze net bezig de Hoofdstraat te dempen. Je kreeg een geweldige straat. Ik had er toen geen idee van dat een plaats als Hoogeveen eigenlijk kapot gemaakt wordt met het weghalen van het water. Dat is een mislukking geweest’, zegt Bruins Slot met de kennis van vandaag.
Varen zit Pieter Bruins Slot in het bloed. In een lijvige map is de gehele geschiedenis van de familie Bruins Slot weergegeven, een familie van verveners en schippers. ‘Al in 1780 werd er gevaren in de familie, met houten schepen’, weet Bruins Slot. Hij heeft het dan over zijn over-, over-, overgrootvader. Opa Piet ‘met de baard’, zoals iedereen hem kende in Hoogeveen, was zowel schipper als vervener en vader voer eerst op een zeilschip, waarna hij een motorschip liet bouwen op een scheepswerf op de plek waar nu begrafenisonderneming Delu huist. ‘Kijk, daar staat een replica van dat schip’, wijst de Hoogevener naar een plank hoog in het wandmeubel. ‘ Het was de bedoeling dat hij er turf mee zou vervoeren, maar uiteindelijk werd het bulk- en stukvervoer in Nederland, Duitsland, België. ‘Het schip was eerst 227 ton en is later verlengd tot 330 ton. Het was destijds het grootste schip dat op die werf werd gebouwd. Tegenwoordig wordt gevaren met binnenvaartschepen van 11.000 ton’, zegt Bruins Slot ter vergelijking.
In de vakanties werd het gezin Bruins Slot verenigd aan boord en die perioden waren voor Pieter voldoende om verknocht te raken aan het schippersbestaan. ‘Het blijft trekken, je raakt er niet meer los van.’ Ook zijn vrouw Gerie Bruins Slot-Van Leverink (72), zelf niet afkomstig uit een schippersfamilie, heeft het virus in mindere mate overgenomen. ‘Ik zal niet voorbij een sluis rijden zonder te kijken of er een schip ligt’, vertelt ze. ‘Maar het is een wereldje op zich dat je niet kent als je er niet bent opgegroeid.’
Op zijn 17e wist Pieter Bruins Slot zich definitief verlost van de gastgezinnen en begon hij zijn werk op het schip van vader. Dagen van hard werken die steevast om half zeven ’s morgens begonnen en als er gevaren werd zelfs om vier uur ’s ochtends. Onderhoud in de machinekamer, verven en teren en aan het roer staan. In de wintermaanden werd tot het avondmaal gewerkt, in de zomer nog een uurtje langer of soms tot elf uur ’s avonds. Een nachtje doorvaren was zeker geen uitzondering. ‘Ik werkte er tot aan mijn diensttijd. Daar heb ik de officiersopleiding gedaan en ben ik sportinstructeur geweest. Na de diensttijd heb ik weer voor mijn vader gevaren, hij had meerdere schepen.’
Op z’n 23e liet Bruins Slot zijn eerste eigen schip bouwen. ‘Je eigen baas zijn, zelf je dagindeling bepalen en je besluiten nemen. Ik pakte het werk bij mijn vader met beide handen aan, maar ik werkte er nog niet vrij. Dat gebeurde pas op mijn eigen schip’, vertelt de Hoogevener. Het werd een schip van 1.400 ton, waarop de overgang naar de elektronica al gemaakt was. Echtgenote Gerie heeft twaalf jaar meegevaren, maar ze maakte nooit deel uit van de bemanning. Pieter werkte met personeel, zodat het schip 24 uur per dag in de vaart bleef. ‘We losten elkaar af. We hebben een tijdlang op Delfzijl gevaren. Een half uur voor aankomst meldden we onze komst, zodat we meteen met lossen konden beginnen, ook al was het in het holst van de nacht. Ik was vertegenwoordigd in besturen van bonden en ging vaak met de auto van het schip, terwijl het personeel het werk overnam.’ Pieter Bruins Slot moest het schippersbestaan rond 1976 wegens ziekte achterlaten. ‘Een moeilijke beslissing’, geeft hij toe. Ook nu volgt hij nog steeds de ontwikkeling in zijn oude vakgebied.
De romantiek van de scheepvaart in Hoogeveen ligt achter ons en dat geldt volgens Pieter Bruins Slot ook voor het schippersbestaan in het algemeen. Van de tijd waarin de wind bepaalde hoe gevaren kon worden naar een tijd waarin elektronica, computers en navigatieapparatuur het voor het zeggen hebben.
De Hoogevener ziet er ook voordelen in. ‘Het is ten goede gekeerd in die zin dat er vroeger neerbuigend werd gekeken naar schippersfamilies. Dat hadden ze voor tachtig procent ook aan zichzelf te danken’, geeft hij toe. ‘Ze kleedden en gedroegen zich ernaar. Dat imago is verdwenen, niet alleen door het vele geld dat in de scheepvaart omgaat, maar ook door de verplichte opleidingen en de kennis die verplicht is gesteld in de binnenvaart.’
Interview door Roelien Roos, eerder verschenen op de Bibliotheekpagina in de Hoogeveensche Courant van 19 juni 2013