Voorgeschiedenis
De woonwagenbewoners zochten aan het begin van de twintigste eeuw hun heil in een reizend bestaan. Om aan de kost te komen, trokken zij met hun handel rond. Het waren vaak ketellappers en marskramers, maar ze werkten ook als seizoenarbeider bij de boer om te helpen met het hooien, bonen- en aardappeloogst. Ze konden goed overweg met paarden, daar ze zelf ook paarden hadden voor hun wagen of huifkar. Bij dat rondtrekken werd aan het eind van het dorp een kampement ingericht. Ze waren eigenlijk nergens welkom. In 1918 werd de woonwagenwet van kracht en die wet maakte een eind aan de vrijheid om de wagens overal neer te zetten. Aan het gebruik van een standplaats waren voorwaarden verbonden. Een daarvan was de verplichting van de ouders om hun kinderen onderwijs te laten volgen. Na de tweede wereldoorlog was het beleid na verloop van tijd er meer op gericht de woonwagenkampen te concentreren tot grotere regionale woonwagencentra (voor Drenthe: Assen, Hoogeveen en Emmen). Dit resulteerde in 1968 in een woonwagenkamp in Noordscheschut met 110 plaatsen, waarvan 10 passante plekken. Daar betaalden 14 gemeenten aan mee. In 1977 werd het overheidsbeleid veranderd in deconcentratie: kleine centra met 10 tot 15 standplaatsen. Voor de Gemeente Hoogeveen betekende dat het ontstaan van 15 kleine woonwagenkampen verspreid over de gehele gemeente.
Sollicitatie
Het was een kwestie van toeval dat Adrie Eeken in het woonwagenonderwijs terechtkwam. ‘Op een gegeven moment was ik werkzaam in het onderwijs voor zwakbegaafde kinderen en toen zou gestart worden met een school voor voortgezet onderwijs, maar dat ging uiteindelijk niet door. En toen zag ik de vacature op de woonwagenschool in Hoogeveen. Ik voldeed niet aan alle eisen en ben daarom op een gegeven op de bromfiets naar Hoogeveen gereden en heb aangebeld bij de pastorie en de voorzitter van het schoolbestuur, meneer pastoor, gevraagd of het zin heeft dat ik solliciteer, want ik zie dat wel zitten. Gewoon solliciteren zei meneer pastoor. Er waren maar twee kandidaten en ik werd het.’ Dat was 1971 en Adrie was 26. Hij is gebleven tot het einde van de school in 1988.
Woonwagenschool
Vanaf 1959 was er al een klein woonwagenschooltje op het kleine kampje in Noordscheschut aan de Coevorderstraatweg. In 1968 is het regionaal woonwagencentrum gestart en ook een school gebouwd. Er waren 6 klassen en nog twee voor zeer jeugdigen. Het was dus een katholieke school, want veruit het grootste deel van de woonwagenbewoners was toen katholiek. Het kerkbestuur was het schoolbestuur, zoals ook van de andere katholieke school in Hoogeveen, de Titus Brandsmaschool. In het begin was 80% vaste bewoners en 20% waren trekkers en dan was het heel vaak dat er kinderen zomaar op een maandag kwamen die had je nog nooit gezien, want dan kwamen ergens uit Zeeland. Maar dat is langzamerhand helemaal weg gegaan.’
Leerplicht
Op de woonwagenscholen werden kinderen vanaf hun derde tot het veertiende jaar toegelaten (toen was de leerplicht nog tot 14 jaar), waarmee al ver voor de Wet op het Basisonderwijs sprake was van een geïntegreerde school voor kleuter- en basisonderwijs. ‘In de praktijk betekende dat er al tweejarigen op school zaten. ‘In de maand dat ze 3 jaar werden, mochten de kinderen al naar school. Dat was het idee van het ministerie of van Onderwijs. Die hotemetoten dachten als je ze nou een jaar eerder naar die school stuurt, wordt hun taal beter. Maar dat is niet zo. Kleuters horen te spelen en leren gaat spelenderwijs.
Omdat het Lager Onderwijs meestal eindonderwijs was, werd het programma in de hoogste twee klassen enigszins aangepast en gericht op een toekomstig beroep. De meisjes kregen huishoudkundige vakken en verzorging van een speciale juf die hiervoor was aangesteld. En de jongens kregen vakken meer gericht op techniek. ‘We hadden een grote keuken waar de grote meiden les hadden. Het kwam wel eens voor dat een woonwagen kapot was gewaaid of in vlammen was opgegaan en dat het gezin tijdelijk de keuken hadden gekraakt. Maar dat werd altijd in pais en vree opgelost: bij lessen in de keuken moesten ze even een andere plek zoeken.’
Leerprogramma
In opzet hadden alle woonwagenscholen een gezamenlijk leerprogramma. Maar dat heeft niet lang stand gehouden. Het was meer individueel gericht, waardoor ze op die manier ook makkelijk konden reizen. ‘Dat was wel mooi bedacht, maar In de praktijk werkte dat niet. De vorderingen werden op kaarten bijgehouden, maar de ouders bedachten in het weekend ‘wij vertrekken’ en dan hadden de kinderen vrijdag de kaarten niet meegekregen en dan wisten wij van niks. Wij hadden een eigen leerlingenvolgsysteem ontwikkeld. En dan kon je op een gegeven moment zeggen, nou, de leerling beheerst tot dit niveau de stof. School was in de ogen van ouders ook niet zo belangrijk, want ze hadden zelf ook geen onderwijs gehad’
Pater Jan
Op het woonwagenkamp was ook pater werkzaam: Pater Jan. Hij had ook een eigen kapel op het woonwagenkamp. Hij kwam vanuit het klooster in Emmen, maar de woonwagenbewoners vonden het zielig dat hij steeds uit Emmen moest komen en toen hebben ze op een gegeven moment geld ingezameld en hem een Renault 4 gegeven.
Museum
‘We hebben ooit met de kinderen de hele school omgebouwd tot een museum om de kinderen enig historisch besef bij te brengen. We hebben toen ook de inspectie en alle scholen van Hoogeveen uitgenodigd. Dat was echt een groot succes. Bijna alle basisscholen van Hoogeveen zijn toen gekomen. Ze moesten een vragenlijst invullen en daar was een wedstrijd aan verbonden en de hoofdprijs was een op schaal gebouwd ouderwets woonwagentje gebouwd door de kinderen en ouders. Ik heb avonden lang in het handenarbeidlokaal kerels gehad die hiermee heel druk waren. Ze kunnen lezen nog schrijven, maar ze timmeren zelfs een hele wagen zo op het oog zonder tekening.’
Cijfers
‘Ik heb het lang volgehouden om geen cijfers te geven. Degene die het moeilijk vinden, die hebben altijd een 4 of 5 en degene die het gemakkelijk, hebben altijd een 8 of hoger. Ik vergeleek hun prestatie met wat ze daarvoor hadden gedaan. Ik zei tegen die ouders: kijk, dat kan hij. Dat heeft hij erbij geleerd. En we gaan nu aan dat onderdeel werken. Dus dan heb je ook een plan. Maar op een gegeven moment heb ik het losgelaten. Ik kreeg toch teveel protest van de ouders: op de school in Emmen werd wél met cijfers gewerkt en deze kinderen ontvingen dan van opa en oma voor elke 8 bijvoorbeeld een gulden. En de kinderen uit Hoogeveen kregen dan niets. Soms moet je een beetje met de wind mee. Maar cijfers blijven zeer betrekkelijk.’
Integratie
De woonwagenscholen hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan het regelmatig schoolbezoek en daarmee de ontwikkeling van de kinderen, maar dit ging ten koste van de integratie. Gaandeweg kwam er meer kritiek op het bestaan en functioneren van aparte woonwagenscholen. Waarom zouden kinderen niet naar het gewone onderwijs kunnen gaan. Deze scholen zouden het isolement eerder bevorderen. ‘Kinderen nemen de problemen mee naar school. Ze horen niks anders en ze denken dat de wereld alleen maar bestaat uit hun kampwereld. Al heel snel kwam ik er achter dat aparte scholen ten koste gaat van de integratie, maar dat viel indertijd niet goed bij de collega’s van de reguliere scholen. Met de decentralisatie van de kampen en het oprichten van kleine woonwagenkampen, zijn ook de kampscholen opgeheven.’
Overgang naar regulier onderwijs
‘Dat was een lang traject. Vanuit het Ministerie werd een uitgebreid begeleidingstraject bekostigd. We hebben alle leerkrachten van de scholen waar de kinderen naar toe zouden gaan uitgenodigd om eens te komen kijken en een middag mee te lopen. En daarna mochten de kinderen ook meedraaien op de school waar ze naar toe zouden gaan. Hier zijn we een jaar mee bezig geweest en er was een integratiecoördinator aangesteld om alles te begeleiden.
De meeste scholen vatten het positief op en waar het dus ook goed ging. Maar soms waren er problemen en was er soms wel even een ouwe-jongens-krentenbrood-houding nodig. Dan gaat het gemakkelijker en ik was er voor de woonwagenbewoners. Ik was degene die ze vertrouwden. Dus als er problemen waren, konden ze altijd bij mij terecht.
Het beleid was om de kinderen naar de school te laten gaan welke het dichtst bij het kampje stond, want vaak zijn het de buurtkinderen waar ze mee spelen en die ook naar dezelfde school gaan.’
Levenswijsheden
‘Het was niet altijd makkelijk. Het duurde wel 3 jaar voor ik echt de bewoners een beetje aan mijn kant had. Als een van de kinderen moest nablijven, dan vertelden de andere kinderen dat tegen de ouders. Daarna kwam moeder met een klomp in de hand de school binnen op naar mijn collega. Ik zeg, wat ga je doen? Ik zeg: ‘weet je wat? Ik ga eerst even koffie halen’ en meestal is de emotie ondertussen al weer een beetje gezakt en het probleem gedeeltelijk opgelost. Er direct tegenin gaan werkt niet, want dan kom ik met rationele argumenten tegenover emotionele argumenten. De kampbewoners zijn wel heel direct van de tong. Je weet meteen hoe het ervoor staat. Maar het is handiger om het niet zover te laten komen en eerst naar de wagen te gaan en de situatie uit te leggen.
Ik heb ook veel geleerd van de kinderen. We hadden twee jongens van de hoogste klas die met elkaar aan het vechten waren. Ik wilde ze uit elkaar halen, zegt een jongen: ‘laat ze het maar uitvechten meester. Degene die wint hoeft niet meer aan te vallen en degene die verliest die zal nooit meer met vechten beginnen .’ Dat was heel slim gezegd. Een mooi soort levenswijsheid: hoe meer meningen, des te meer aspecten een werkelijkheid heeft.’
Andere activiteiten binnen het woonwagenkamp
‘Ook heb ik met een collega kookcursussen gegeven aan de vrouwen. Hoe dat gekomen is, ben ik vergeten, maar dat kwam wel voort uit die vrouwen. Dat was niet onder het mom van dat ze beter moesten koken, al was dat wel mooi meegenomen. Maar zo hadden ze een avondje dat ze niet thuis hoefden te zijn en konden ze met vrouwen onder elkaar ook over vrouwendingen praten. Dat was echt een gouden greep, want de vrouwen waren immers wel heel veel in de wagen.
‘Ook ben ik indertijd samen met opbouwwerker Liesbeth Lange en Jur Stavast van Jongerenwerk, analfabetencursussen gestart, daar een aantal mensen van het kamp graag wilden leren lezen en schrijven: er waren relatief veel kampbewoners analfabeet. Ik ben daarvoor een cursus gaan volgen in Amersfoort en in 1980 kwam er een landelijke subsidieregeling. Ik herinner me een mevrouw die de lessen volgde en die op een gegeven moment bij me binnen komt en zegt: ‘Adrie, Ik heb gisteren voor het eerst een brief gestuurd naar mijn broer in Canada en toen ik de brief op de bus deed, stond ik er bij te huilen.’ Kun je zien hoe belangrijk het is. Dan zie je ook waar je het voor doet.’
‘Meester weet je nog?’
‘Een tijdje geleden trof ik een oud leerling. Toen hij een klein opdondertje was van een jaar of twee, schopte hij zijn moeder tegen de enkels toen ze een keer langskwam. Zijn moeder zei er niets van. Dus ik denk, weet je wat? Ik zet hem op de kast. Hij zegt meester, weet je nog dat je mij bovenop de kast hebt gezet? En nu is het een beer van een kerel. Ja, dat vergeten ze nooit weer dat soort dingen.’
Terugblik
‘Ik kijk terug op een hele mooie tijd. In het begin was het wel even aftasten en moet je eerst het vertrouwen winnen, maar daarna had ik een hele goeie band met de kampbewoners. Ik ben die mensen nooit meer kwijtgeraakt. Het voelt een beetje als familie.’